Zie deel 1 van 07/05/2011 van dit vierluik
Dunne mensen zijn actiever dan dikke mensen. Dat is in diverse wetenschappelijke onderzoeken aangetoond. Op basis van die nuchtere waarneming spoort Paul Rosenmöller, de Al Gore van het broekriemvraagstuk, uitdijend Nederland aan om meer te bewegen. Als we meer bewegen, verbranden we meer energie en verliezen we gewicht. Volgens de officiële adviezen moeten we liefst elke dag minstens een halfuur matig intensief bewegen om op gewicht te blijven. De aanbevelingen worden steeds strikter.
Bewegen is bewezen goed voor de gezondheid. Het verkleint het risico op hart- en vaatziekten, diabetes en sommige vormen van kanker. Maar helpt het daadwerkelijk om af te vallen? Mag je de conclusie trekken dat dikkerds dik zijn omdat ze niet bewegen en dat bonenstaken dun zijn omdat ze veel bewegen? Zeker een halve eeuw wetenschappelijk onderzoek suggereert dat dat een grove simplificatie is. “Het is zeer waarschijnlijk precies andersom,” zegt de Amerikaanse wetenschapsjournalist Gary Taubes, auteur van het onlangs verschenen boek Good Calories, Bad Calories; Challenging the Conventional Wisdom on Diet, Weight Control and Disease. “Alles wijst erop dat dunne mensen veel bewegen omdát ze dun zijn en dat dikke mensen weinig bewegen omdát ze dik zijn.”
In de jaren ’50 en ’60 werden diverse intrigerende studies gedaan waaruit bleek dat sommige mensen tot wel 10.000 calorieën per dag kunnen eten zonder noemenswaardig aan te komen en dat anderen dik blijven op een hongerdieet van pak hem beet 1700 calorieën. Met een echt streng dieet, zoals dat van Sonja Bakker, valt iedereen af, maar in die oude onderzoeken werd vastgesteld dat dikkerds dan vooral spierweefsel verliezen. Pas als het echt niet anders kan, spreekt hun lichaam de vetreserves aan.
“Er is in de literatuur opmerkelijk weinig bewijs voor de aanname dat lichamelijke inspanning tot blijvend gewichtsverlies leidt,” stelt Taubes. “Instanties die suggereren dat bewegen de oplossing is voor de overgewichtproblematiek − en daarmee impliciet zeggen dat dikke mensen lui zijn − wijzen meestal op een grote Finse overzichtsstudie uit 2000. Maar uit de twaalf best gecontroleerde onderzoeken die de Finnen analyseerden, bleek dat iedereen die met behulp van sport afvalt, na enkele maanden weer aankomt, ook als hij of zij intensief blijft sporten. In sommige onderzoeken verzamelden de mensen die het fanatiekst bewogen zelfs meer spek dan mensen die alleen minder aten. De verklaring is niet zo ingewikkeld. Wie veel beweegt, kweekt honger. Verbrand een bepaalde hoeveelheid energie en de kans is groot dat je dat compenseert met een extra duik in de koelkast.”
Tot ver in de jaren ’60 haalden artsen het niet in hun hoofd patiënten met fors overgewicht te laten sporten. Dr Russell Wilder, een toonaangevende diabetes- en overgewichtspecialist, zei in 1932 in zijn colleges: “Het idee dat je ziekelijke corpulentie kunt bestrijden met sport is biologisch gezien erg naïef en in strijd met de praktische waarneming. Dikke patiënten vallen het meest af met bedrust. Van intensief sporten worden ze over het algemeen zwaarder.” Wilder en zijn tijdgenoten wisten dat het menselijk lichaam een onvoorstelbaar efficiënt organisme is. Op één hamburger kun je bij wijze van spreken bijna een marathon lopen. Overgewichtdeskundige Louis Newburgh van de Universiteit van Michigan schreef in 1942: “Om de energie in één boterham te verbranden, moet een volwassen man in hoog tempo twintig flinke trappen beklimmen. Als ik zelf mocht kiezen, zou ik gewoon die boterham laten staan.”
En zijn collega Hugo Rony stelde in het handboek Overgewicht en slankheid: “Eetlust is direct gekoppeld aan de mate van lichamelijke inspanning. Mensen die zwaar lichamelijk werk doen, eten meer dan mensen die een zittend beroep hebben. Houthakkers eten meer dan 5000 calorieën per dag, kleermakers nemen spontaan niet meer dan 2500. Als een kleermaker het werk van een houthakker gaat doen, neemt zijn eetlust toe en andersom.”
Deze nuchtere visie werd begin jaren ’50 van tafel geveegd door één charismatische voedingskundige: de chemisch fysioloog Jean Mayer van Harvard, een theoreticus die nooit patiënten had gezien. Wetenschapsjournalist Taubes: “Hij bewerkstelligde een totale ommekeer in het denken. Net als zijn voorgangers stelde Mayer aan de hand van literatuuronderzoek vast dat dikke mensen zelden meer eten dan slanke mensen. Mayer redeneerde dat dikke mensen dus lui moesten zijn. Hij introduceerde het idee dat lichamelijke inactiviteit de voornaamste oorzaak van overgewicht is. Dat moderne technische verworvenheden – van auto tot elektrisch scheerapparaat – ons dik maken. Als remedie propageerde hij intensieve lichaamsbeweging. De eenvoudige notie dat meer bewegen de eetlust bevordert, wimpelde hij weg door te zeggen dat forse lichamelijke inspanning de honger juist tempert. Daarvoor beriep hij zich op één onderzoek met ratten, dat niemand ooit heeft kunnen reproduceren. Dit is iets dat je puur op basis van gezond verstand en eigen ervaring mag betwijfelen. Het is zeer waarschijnlijk nonsens.